Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Daleth.] [24]De wegen Sions [25]treuren, omdat niemand [26]op het feest komt; al [27]haar [28]poorten zijn woest, haar priesters [29]zuchten: haar jonkvrouwen zijn bedroefd, en [30]zij zelve is in bitterheid. 24. Dat is, de wegen, die naar Jeruzalem gaan, gelegen op den berg Zion. 25. Dat is, zij liggen woest, zij worden niet betreden, gelijk zij plachten als de mensen bij menigten te Jeruzalem tot den godsdienst kwamen. Den ongevoellijken en onverstandigen dingen worden menselijke gewaarwordingen toegeschreven, zo in vs.4, gelijk elders meer. 26. Te weten op die dingen, die geordineerd waren tot de offeranden, inzonderheid op die hoge feestdagen, op welke een ieder moest verschijnen. Zie Ex.23:14; Deut.16:16, en vergelijk hiermede Ps.42:5. 27. Te weten van Zion, dat is Jeruzalem. 28. Dat is, daar is geen uit- noch ingaan door de stadspoorten, gelijk het voor dezen placht te zijn. Of versta dit aldus: Daar wordt noch recht, noch justitie geoefend; want zulks placht in de stadspoorten te geschieden. Zie Gen.34:20; Ruth 4:1,10; 2 Sam.15:2, en 2 Sam.18:4, en 2 Sam.19:9; Ps.9:14. 29. Omdat de godsdienst vervallen en de stad dus ellendiglijk verwoest is. 30. Hebreeuws, haar is bitter; dat is, zij [te weten de stad Jeruzalem] is vol grote droefenis, ja de ganse natie der Joden, van welken staat of ouderdom zij ook zijn, is vol hartzeer en jammer.